Er zijn nog altijd jagers, die menen dat zij zonder hond kunnen jagen. Wanneer je ze hierop aanspreekt, zeggen ze dat ze het wild altijd goed nakijken en dan later gaan kijken of het er ligt.
Vinden zij het wild niet, dan gaan ze er vanuit dat het geen hagel heeft gekregen. Voor hun gevoel hebben ze dan goed nagezocht en gaan ze weer verder met jagen.
Meestal betreft dit de oudere generatie jagers. Daar ben ik deels mee opgegroeid, maar mijn vader hield mij altijd voor dat je zonder hond niet kon jagen. Hij beschikte dan ook altijd over en betrouwbare apporteur, echter niet het niveau dat we nu gewend zijn.
Hij ging destijds veel jagen met een nog oudere generatie jagers, die weinig of niets van honden wilden weten. Zelf zat hij in een jachtcombinatie, waar zonder honden werd gejaagd, maar waar het hem uiteindelijk lukte om zijn hond te introduceren.
Toen ik ging jagen schafte ik meteen een hond aan en richtte haar af voor de jachtpraktijk. Op sommige jachten wilde men dat ik mijn hond thuisliet, maar ik was vroeger al eigenwijs, dus nam ik haar toch mee. Nu was ik in de gelukkige omstandigheid, dat mijn vader mij niet thuisliet, want er waren nu eenmaal voldoende jagers nodig om het veld goed af te zetten. Mijn vader, die het hondenwerk een warm hart toedroeg, accepteerde mijn handelwijze, maar naar zijn combinanten toe bracht ik hem wel in de problemen. Hij droeg mij dan ook op de hond alleen in te zetten als het écht nodig was. Nu was die hond een topper in het binnenbrengen van aangeschoten wild. Als zij het wild dan honderden meters verderop vond, zag ik mijn vader zichtbaar genieten, al zei hij dat nooit. De oudere jagers zagen nu dat er zonder hond meer wild verloren ging dan zij altijd hadden gedacht. Als ik daarna werd uitgenodigd, werd er bij gezegd dat ik niet moest vergeten om mijn hond mee te brengen.
Ik kan mij nog goed de jachthonden uit mijn begintijd herinneren. Als kind mocht ik ze op jacht vasthouden en mijn armen waren aan het einde van de dag een stuk langer, omdat de hond continu aan de riem liep te trekken. Mocht hij los, dan struinde hij de hele polder af en was het wild zo ril dat je het daarna niet meer binnen schot kreeg. Ook het vee moest het wel eens ontgelden. De veehouders wilden daarom geen honden meer in het veld. De honden verstoorden meer dan dat men er op jacht nut van had.
Nu lagen de zaken in die tijd ook anders. Er heerste nog armoede en men moest hard en lang werken.
Deze generatie jagers had eenvoudig niet de tijd, maar vaak ook niet de kennis om een hond af te richten. Daarbij kwam nog dat men niet over goed fokmateriaal kon beschikken, omdat men meestal niet verder keek dan de hond van de buren. Kortom, je kunt het niet meer met de huidige tijd vergelijken.
Nu wil ik niet zeggen dat er op jacht met goed afgerichte honden nooit eens iets fout gaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen bij elke hond de stoppen wel eens door slaan. Meestal omdat de hond nog te weinig praktijkervaring heeft kunnen opdoen. Daarom is het ook zo belangrijk dat er op wat grotere jachten, een juiste mix van ervaren en minder ervaren honden aanwezig is.
Op die manier krijgen de nog onervaren honden een kans om te leren en als een opdracht te moeilijk blijkt, heeft men een ervaren hond achter de hand. Op deze wijze investeert men in de toekomst.
Graag wil ik dan ook jagers, die nog zonder hond jagen omdat ze geen gelegenheid hebben een hond te houden, in overweging geven eens na te denken over het volgende. In uw omgeving zijn vaak hondenliefhebbers, die veel tijd investeren om hun hond af te richten. Zij krijgen echter zelden de kans om de hond in de praktijk in te zetten en zouden het bijzonder op prijs stellen om eens voor een jachtdag te worden uitgenodigd.
W. Blokland